Geert van Istendael doet het weer. Met zijn essaybundels leerde hij Nederland van België houden, of iets begrijpen van België, Vlaanderen en Brussel. Volgens Jeroen Vullings, zelf een Nederlander, legt Van Istendaels nieuwe bundel, Veldwerk in Vlaanderen , een stukje Vlaamse eigenheid bloot. Niet in essays deze keer, maar in verhalen, of liever: sprookjes.
Tu quoque, Van Istendael? Dat was mijn eerste gedachte toen ik zijn verhalenbundel Veldwerk in Vlaanderen opensloeg en de opdracht las. In zijn voorlaatste boek Nieuwe uitbarstingen hield hij het nog bescheiden, die bundel met tegendraadse mini-essays moest het doen met: ,,Voor mijn schoonouders, hun arbeid, hun liefde.'' In zijn muzikale roman Altrapsodie schreef hij: ,,Ik draag dit boek op aan mijn zoon en mijn dochter, die allebei op de drempel van het grote leven staan.'' In Vlaamse sprookjes luidt het kortweg: ,,Voor mijn vader.'' Mijn punt is dat in geen van de tien Van Istendael-titels in mijn kast hij met de opdracht zo categorisch uitpakt als in Veldwerk in Vlaanderen .
De tekst luidt, schrik niet: ,,Voor alle vrouwen in Vlaanderen. Ja, alle.''
Commentaar overbodig? Ja en nee. Nee: zo'n opdracht verwacht ik eerder van schrijvende macho's uit Zuid-Amerika, op een cd van Julio Iglesias of van behaagzieke dichters die altijd jong en verliefd willen zijn. Maar van de rationele romanticus Van Istendael?
Toch mogen we zijn amoureuze omhelzing van alle Vlaamse leden van het vrouwelijk geslacht geenszins ridiculiseren. Want als iemand verstand heeft van België, Vlaanderen en Brussel is hij het. Sinds het verschijnen van het hedendaagse standaardwerk Het Belgisch labyrint (1989) geldt hij als België- watcher bij uitstek. In die essaybundel legt hij het onbegrijpelijke Vlaanderen en België scherp-analytisch aan Nederlanders uit. De verhouding tot zijn onderwerp (België) blijkt er een van gedurige haat-liefde. In Arm Brussel hekelt hij bij voorbeeld de vernietiging van zijn geliefde Brussel in vredestijd, door kaalslag, projectontwikkelarij en veelal uit desinteresse geboren bestuurlijk wanbeheer. Het kunstmatige gefederaliseerde bestaan van België is in zijn optiek, vanwege de balkanisering die Europa bedreigt, een voorbeeldig bewijs van beschaving.
Tegendraads, noemde ik de schrijver Van Istendael al. ,,Eigenzinnig'' had ook gekund. In ieder geval is hij de laatste van wie ik gemakzucht verwacht. Dat hij zich afkerig toont van het vigerende marktdenken blijkt al uit de onverstoorbare keuze om een verhalenbundel te publiceren - tegenwoordig een moeizaam uitgegeven want zelden lucratief genre. En juist zo iemand zou de hordes middelbare dames die tegenwoordig het gezicht van het lezerspubliek zijn naar de mond praten met de vrouwvriendelijke aanprijzing ,,Voor alle vrouwen van Vlaanderen. Ja, alle''? Het kan toch niet waar zijn dat de literaire fijnproever Van Istendael opeens een producent wordt van doelgroepproza?
Neen! Wees niet bang. Het is niet zo.
Een uiting als ,,Voor alle vrouwen van Vlaanderen. Ja, alle'' moet vooral op een literair schaaltje gewogen worden, binnen de context van de vijf verhalen in Veldwerk in Vlaanderen . Want ja, Van Istendaels Vlaamse vrouwen hebben de broek aan in huis of houden anderszins het heft in handen. De mannen steken daar als bleke meelwormen bij af. Waar de vrouwen aards en zinnelijk zijn, twijfelen de mannen of zijn ze obsessief ontvankelijk voor de verwezenlijking van hun dromen: een huisje in Frankrijk bouwen of een scheepsanker in de voortuin willen. Nee, dan de vrouwen. Heidi uit ,,Het huisje in de heuvels'' verveelt zich stierlijk en werpt zich in de armen van de bronstige schaapsherder Droes. Het verhaal ,,De achthonderdzevenennegentigste nacht'' verhaalt hoe een jonge vrouw een verhouding heeft met twee mannen, die lange tijd niet weten dat ze deel uitmaken van een liaisonà trois . In ,,Het anker'' blijft de nuchtere Nancy standvastig tegenover haar gaandeweg de realiteit uit het oog verliezende echtgenoot Sven, die een levensgroot anker in zijn achtertuin begeert. Met alle absurde, dus typisch Belgische gevolgen vandien.
Een naam als ,,Droes'' voor de geile bok die Heidi bespringt, wijst in de richting van de volksvertelling of het sprookje. De beginzin van het verhaal ,,Het meisje dat nooit op de kaft kwam'' bevestigt dat vermoeden: ,,Er was eens een dichter die op een mooie dag wonderlijke verhalen begon te schrijven.'' Bij een sprookje, of een allegorisch verhaal, hoort een moraal. Aanvankelijk wekken Van Istendaels sprookjes-voor-volwassenen ook die verwachting. De problematiek is meestal verbonden met de maatschappelijke actualiteit: de wetgeving over immigranten en asielzoekers, de vraag naar het Vlaams-eigene, de ecologische zorg van belangengroepen. Het beeld van België dat opdoemt in deze helder geschreven bundel is dat van een land (of een bureaucratische mallemolen) waar de staat je beste vijand is. De quasi-ambtelijke titel Veldwerk in Vlaanderen is vermoedelijk ironisch bedoeld. De daarin besloten suggestie dat een onderzoeker of inspecteur uit zijn met rapporten bezaaide paradijs zou afdalen om vermoeide Vlaamse echtparen te observeren, vindt stilistisch gelukkig geen weerklank. Maar Van Istendael is geslaagd in zijn opzet: dit kader geeft deze verhalen iets demonstratiefs.
Wat wordt er gedemonstreerd? Bij een moraal hoort een rotsvast, niet zelden dogmatisch wereldbeeld en als daar sprake van is, loert de tendensliteratuur. Vanzelf trapt Van Istendael niet in die val. Hoezeer de etudes in Veldwerk in Vlaanderen ook maatschappelijk verankerd zijn, zijn fijnzinnig psychologisch inzicht in de motieven van zijn personages krijgt steeds de overhand.
Bovenstaande bewering kan niet zonder illustratie. Het sterkste, ronduit hilarische verhaal in de bundel, ,,Bericht uit de burcht'', draagt een motto uit Willem Elsschots Tsjip : ,,Was het nog een Mof of een Rus, maar een Pool.'' De lezer weet daardoor meteen: we krijgen nu iets te lezen over racisme op Vlaamse bodem. Hij houdt zijn hart vast, want zie daar maar eens een verhaal zonder Moraal van te maken. Dat lukt Van Istendael evenwel glansrijk, doordat hij bij zijn ,,veldwerk'' het veld of liever: de intimiteit van de huiskamer alle ruimte geeft. Alleen de conversatie in dit verhaal levert al een pasklaar toneelstuk op. Een man zit de krant te lezen. Zegt zijn vrouw:
,,'Waar blijft ze nu weer zitten de hele tijd?'
'Waar jij je druk over maakt. Ze is onderhand tweeëntwintig.'
'Dáárom juist.'
'Met jou kun je ook nooit eens praten. Het pensioen in 2030 interesseert jou meer dan je eigen dochter.'
'Je weet zo goed als ik dat ze met die nieuwe vriendin op stap is. Twee flinke meiden in de grote stad, wie doet ze wat?'
'Ik hoop dat je ten minste weet wáár ze naar toe zijn.'
'Je moet zo'n kind niet voortdurend zitten te controleren, schat. Laat ze voor één keer toch haar gang gaan. Ze is oud genoeg. Hoe was je zelf? Je bent toch ook jong geweest, kom nou.'
'Dat heeft er niets mee te maken. En ik wil niet dat ze thuiskomt met een kind van zo'n Bosniër in haar buik.'
'Bosniër? In godsnaam, hoe kom je dáár nu weer bij?'
'Zul jij dan nooit eens iets leren? Merk jij dan helemaal niets? Jij wilt me toch niet vertellen dat jij niet weet dat je dochter in het Klein Kasteeltje zit te rommelen met Joegoslaven of Albanezen en God weet nog wat voor slecht volk. En intussen zit jij hier doodgemoedereerd de zaterdagse bijvoegsels van de krant te spellen.''
Komt dochterlief thuis. Ze zegt: ,,Ik ben zo verliefd.'' Haar vader repliceert: ,,Ach, dat waait wel over.'' Waarop ze roept: ,,Dat bestaat niet! Geen sprake van! Ik zie Aboe veel te graag.''
Aboe. Sofie vrijt met een Afrikaan. Maar ja, dat mag je niet zeggen. Dat is discriminerend taalgebruik. Je moet ,,zwarte'' zeggen. En zo meer. Zonder oogkleppen voor de realiteit, zonder knieval voor politiek-correct en politiek-incorrect gedachtegoed, troont Van Istendael ons mee van het ene absurde tafereeltje naar het andere.
Dan nu het oordeel: Veldwerk in Vlaanderen is als staalkaart van Van Istendaels kunnen niet mis. Maar dat hij meer kan dan essays, columns en gedichten schrijven, wisten we al. Nu moet die grote roman er maar eens komen.
Hide text