Deze roman speelt zich af gedurende iets meer dan een jaar in een half gefantaseerd landschap, een land vol heggen (een doolhof) dat af en toe een allegorie voor België lijkt te zijn, waarin mensen en sprookjesachtige wezens voorkomen. Ralis, een jongen van 13 jaar, ontmoet op een kasteel een lief meisje, Helleke. Ze vluchten voor de kasteelheer en worden gered door een goede 'duivel', Hete Huzzel. Na een ruzie gaan ze uit elkaar. Ralis gaat op stap met Reiziger, die vertelt over heer Kever, die op zijn beurt zijn verhaal vertelt. Helleke komt met Hete Huzzel bij de kobbouten. Op het kasteel gaat het spoken en de kasteelheer gaat in het dorp wonen. Ralis ontmoet Helleke weer en samen gaan ze naar Ralis' dorp, waar Ralis alle dorpsverhalen terugbrengt. Het verhaal is vlot en luchtig, in de trant van een kinderboek, geschreven. Veel samenhang is er niet. Het heeft nu en dan het karakter van een raamvertelling. Aangename ontspanningslectuur voor een breed publiek van uiteenlopende leeftijd dat van fantasie houdt. Paperbackeditie; kleine druk. Hide text