Met de avonturen van Corto Maltese creëerde Hugo Pratt (1927-1995) een stripreeks die een verantwoord exotisme toelaat. Pratt en Corto gaan voluit op in het verleidelijke en mysterieuze 'anders-zijn' van niet-westerse landschappen en culturen, zoals die, stereotiep en koloniaal, in de westerse verbeelding leefden (en nog leven). Ze plaatsen daar echter altijd heerlijk ironische commentaren bij, in fundamenteel antikoloniale verhalen, zodat het exotisme enigszins gecorrigeerd wordt en plaats maakt voor een zelfbewuster, kritischer beeld. De oneindig 'coole' figuur van Corto Maltese leent zich natuurlijk uitstekend tot die ironie, maar ook de personages uit die andere culturen bedienen zich ervan, en springen daarmee uit de beknelling die de westerse verbeelding hen oplegt. In De Ethiopiërs wordt Corto's compagnon de route Cush eerst voorgesteld als de stereotiepe Dankilkrijger (woest en genadeloos) en Mahdist (streng moslim), maar al vlug drukt hij zich even ironisch uit als Corto. Hij gebruikt Koranverzen om zijn vriendschap met Corto te rechtvaardigen en wanneer een dilemma ontstaat tussen de geboden van de islam en de koloniale regels, verkiest hij het drankverbod te overtreden om het koloniale gezag uit te dagen. Ondertussen blijft Cush echter een genadeloze moordenaar (zie ook zijn optreden in Pratts 'Ethiopische' reeks 'De woestijnschorpioenen'), want het vruchtbare contrast tussen mythe en ironie wil Pratt natuurlijk niet opheffen.
Zoals Umberto Eco het schrijft in zijn inleiding kan je in deze strip een verdere stap in de intertekstuele keten van de uit het kolonialisme voortgekomen literatuur lezen: in de grote koloniale auteurs die Corto en andere personages aanhalen, in de onderwerpen en subthema's die Pratt aansnijdt, in de wijze waarop figuren getekend worden en hoe ze zich vervolgens uit die koloniale iconografie losbreken. Overigens geldt dat niet alleen voor de koloniale verbeelding, maar ook voor de Afrikaanse tradities. Wanneer de tovenaar/duivel Shamaël de deterministische leer invoceert, repliceert Corto: "Niets staat geschreven, Shamaël, dat een andere keer niet herschreven kan worden!" De Arabische strijder 'El Oxford' is zich daar bewust van. Cush ook enigszins, maar het valt op dat Pratt bij de Afrikaanse antikoloniale strijders voluit de kaart van het traditionele, mysterieuze Afrika trekt. Het is geen romantisch beeld, want Pratt beeldt onderling conflict en geweld uit, bv. tussen de Ethiopische christenen en de Danakil. Ook zoekt hij naar min of meer rationele verklaringen achter mysterieuze figuren en praktijken. Maar hij blaast een en ander wel eens overmatig op, zoals met de sekte van de luipaardmannen. Deze waren dan wel niet de moordende bendes uit de koloniale verbeelding, maar toch ook niet de internationale Afrikaanse politiemacht die Pratt ervan maakt.
De Ethiopiërs verzamelt vier vroege verhalen uit de 'Corto Maltese'-reeks, getekend begin jaren '70. De titel is wat ruim gekozen, want het eerste verhaal is gesitueerd in Yemen en het laatste in het zuiden van Tanzania. Het album speelt zich af in 1918, aan het eind van de Eerste Wereldoorlog en het begin van het antikoloniale verzet. Je valt daarmee pal in het midden van Corto's lange omzwervingen. Het antikolonialisme lag Pratt na aan het hart. Hij maakte in zijn jeugd kort deel uit van de Italiaanse koloniale strijdkrachten, notabene in Ethiopië, waar hij tussen 1937 en 1944 woonde. Hij hield er een afkeer aan over voor het koloniale stelsel, maar ook een fascinatie, die je bv. kunt aflezen uit zijn obsessie voor uniforms. De onderdrukkende en krankzinnige kanten van het kolonialisme beeldt hij vooral uit in 'De woestijnschorpioenen'. In De Ethiopiërs lopen er ook enkele waanzinnige kolonialen rond, maar de aandacht gaat vooral naar de Afrikanen. Pratt blijft hier niet hangen bij het typische westerse beeld van het christelijke Ethiopië, maar graaft dieper, en komt, zoals steeds bij Corto Maltese, uit op een mysterieus, magisch niveau, met de zartovenaar Shamaël en de metamorfoses van de luipaardmannen. Het is via Corto dat we tot dat niveau doordringen, en zoals steeds gebeurt dat in een mengeling van fascinatie, ethiek, loyaliteit, vrijheidsdrang en ironie. Hoewel Pratt die grote principes en gevoelens meestal impliciet laat, komen ze in deze verhalen wel eens helemaal naar boven, bv. wanneer Corto protesteert tegen de terechtwijzingen van Shamaël.
Het album werd al eens eerder ingekleurd, door Anne Frognier in 1980, maar voor deze nieuwe uitgave, de zoveelste luxueuze heruitgave van Pratts klassiekers, kleurde Patrizia Zanotti (vaste medewerkster van Pratt, en tegenwoordig beheerder van zijn oeuvre), de strips opnieuw in, overwegend in de 'woestijnkleuren' grijs, beige en oranje. Die inkleuring geeft het geheel een levendigere en realistischere indruk, maar voegt verder niets toe aan de stilistische kwaliteiten van deze strip, waarin Pratt een hoogtepunt bereikte in zijn gebruik van lijnen, arcering, zwarte vlekken en schaduwen. Deze verhalen zijn minder elliptisch dan latere albums, maar Pratts tekeningen -- de priemende blikken van zijn personages, hun sprekende houdingen, de wijze waarop ze in de overdonderende landschappen worden geplaatst -- drukken toch nog altijd zoveel meer uit. Het boek bevat een lovend voorwoord van Eco, die toegeeft meer van de niet-Afrikaanse avonturen van Corto te houden, maar toch analyseert hoe Pratt in dit album triomfeert als vernieuwend auteur. Het uitgeleide is van stripmaker Jean-Claude Guilbert, een goeie vriend en reisgenoot van Pratt, met een even grote liefde voor Ethiopië. Hij laat zich hier nogal zweverig uit en begaat bovendien enkele feitelijke foutjes. [Chris Bulcaen]
Masquer le texte